page title icon Wie bewaakt de kwaliteit

Naar aanleiding van De Staat van het Onderwijs 2025 wordt opnieuw duidelijk dat er structurele zorgen zijn over de borging van kwaliteit in het hoger onderwijs. Een accreditatiestelsel dat in de basis op orde lijkt, examencommissies die steeds beter eindwerken controleren. En toch… sluimeren er serieuze systeemvragen. Hoe onafhankelijk is het toezicht echt? Wat betekent het voor de geloofwaardigheid van een diploma als toetsing onvoldoende de eindkwalificaties afdekt? En wat is de rol van medezeggenschap binnen dit complexe vraagstuk?

HET STELSEL UITGELEGD
Het accreditatiestelsel in het hoger onderwijs is een samenspel van verschillende partijen. De NVAO is verantwoordelijk voor het toekennen van accreditaties en toetst onafhankelijk of opleidingen aan de kwaliteitsstandaarden voldoen (bron: nvao.nl). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op het functioneren van dit stelsel. Instellingen bereiden zelf het accreditatieproces voor en organiseren een groot deel van de bijbehorende visitaties.

Er zijn drie toets momenten binnen het stelsel: accreditaties van bestaande opleidingen (elke zes jaar), de toets nieuwe opleiding (TNO) en de vrijwillige Instellingstoets Kwaliteitszorg (ITK). Bij TNO en ITK ligt de regie nadrukkelijker bij de NVAO: zij stellen het panel zelf samen, waardoor er meer afstand is tot de instelling en onafhankelijkheid beter geborgd lijkt. De accreditatie van bestaande opleidingen wordt daarentegen grotendeels door de instelling zelf georganiseerd. Hierbij kiest en betaalt de opleiding zelf het visitatiepanel, vaak via een commercieel bureau. Deze bureaus opereren in een concurrerende markt en hebben er belang bij om tot een positief oordeel te komen: instellingen zijn immers opdrachtgever, en een positief oordeel vergroot de kans op herhaalde opdrachten. Hoewel de panels formeel onafhankelijk zijn, worden zij vaak begeleid door een secretaris die door het commerciële bureau wordt geleverd. Deze secretaris is verantwoordelijk voor de verslaglegging, structurering van gesprekken en conceptadviezen, en kan daarmee bewust of onbewust sturend zijn in het proces. Dit zet de onafhankelijkheid van het oordeel onder druk en vergroot het risico dat financiële prikkels zwaarder wegen dan kritische reflectie.

Tijdens al deze processen spreekt het panel met verschillende betrokkenen binnen de instelling. Hoewel er richtlijnen zijn over gesprekken met bijvoorbeeld examencommissies en opleidingscommissies, bepalen instellingen zelf wie zij uitnodigen. Hierdoor kunnen sommige geluiden minder goed doordringen, terwijl andere sterker naar voren komen. Een zorgvuldige representatie is daarom van belang.

DE PERVERSE PRIKKEL EN HET TOEZICHTSGAT
Hoewel het accreditatiestelsel op papier degelijk oogt, laat onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs (zie: Onderzoek Accreditatiestelsel hoger onderwijs, hoofdstuk 6) zien dat de praktijk grilliger is. In een analyse van een beperkte, niet-representatieve selectie van visitatierapporten signaleerde de inspectie grote verschillen in de kwaliteit en werkwijze van visitatiepanels. Zo verschilde de diepgang, kritische scherpte en onderbouwing van oordelen aanzienlijk tussen panels. Dit roept fundamentele vragen op over de betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van accreditatieoordelen binnen het stelsel.

Tegelijkertijd organiseren instellingen deze beoordelingen grotendeels zelf. Bij accreditaties kiezen zij het panel en betalen zij het ook. Hoewel de NVAO formele eisen stelt aan de samenstelling van panels, is het de vraag in hoeverre het oordeel van een panel écht onafhankelijk tot stand komt. Bij TNO en ITK is de invloed van instellingen kleiner; daar stelt de NVAO het panel vast en is er meer afstand. Toch blijft het toezicht kwetsbaar zolang het voor een groot deel afhankelijk is van zelfevaluatie en interne regie.

Een ander belangrijk punt is dat zowel de NVAO als de inspectie pas kunnen ingrijpen wanneer er sprake is van een wettelijke overtreding. Kwaliteitsverlies zonder juridische misstap valt buiten hun directe actiebereik. Dit beperkt de mogelijkheid om tijdig in te grijpen bij structurele kwaliteitsproblemen. Juist dit punt, de scheidslijn tussen juridische naleving en feitelijke onderwijskwaliteit, maakt het systeem kwetsbaar. Het onderzoek benadrukt dat het toezicht vooral gericht is op preventie en lerend vermogen, maar ook dat handhaving pas in laatste instantie volgt. Dat roept de vraag op of dit voldoende is in een stelsel dat sterk leunt op interne kwaliteitszorg.

DE EXAMENCOMMISSIE ALS POORTWACHTER
Examencommissies vervullen een sleutelrol in de borging van de kwaliteit van het onderwijs. In de afgelopen jaren is er sprake van meer aandacht voor de beoordeling van individuele eindwerken, zoals scripties of afstudeerprojecten. Dat is een positieve ontwikkeling: zo wordt beter zichtbaar of het eindniveau van studenten toereikend is. Toch blijft er een hardnekkig probleem bestaan. Uit rapportages van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat er al tien jaar weinig verbetering zit in het zicht van examencommissies op de volledige toetsing van de eindkwalificaties. Slechts 70% van de examencommissies onderzoekt of laat onderzoeken of alle tentamens gezamenlijk de vereiste eindkwalificaties toetsen. Tegelijkertijd onderzoekt 97% wel de kwaliteit van de eindwerken. In De Staat van het Onderwijs 2025 wordt expliciet benoemd dat examencommissies onder verantwoordelijkheid van het bestuur opereren en belast zijn met de borging van de kwaliteit van tentamens en examens. Als dat zicht ontbreekt, stelt dat vragen over de waarde van het diploma als geheel. Zeker nu instellingen veel ruimte hebben in hoe zij hun toets beleid en kwaliteitszorg organiseren, is het zaak dat examencommissies voldoende toegerust zijn voor deze rol – en dat ook medezeggenschappers hier hun controlerende rol pakken.

DE 3 SCHAKELS EN DE ROL VAN DE OC
Er zijn meerdere schakels in de kwaliteitsborging van het hoger onderwijs. De examencommissie, het externe visitatiepanel en de NVAO vormen de meest formele lagen. Daarnaast zijn er op veel instellingen ook interne-auditafdelingen en kwaliteitsmedewerkers die een belangrijke rol spelen. Hun invloed verschilt sterk per instelling, maar zij hebben lang niet altijd zicht op wat er op de werkvloer gebeurt.

In theorie vullen al deze actoren elkaar aan. Intern toezicht door de examencommissie wordt eens per zes jaar getoetst door een extern panel, dat in opdracht van de NVAO bepaalt of de opleiding aan de basiskwaliteit voldoet. In de praktijk zitten hier forse gaten in het systeem. Examencommissies opereren binnen de instelling zelf en zijn sterk afhankelijk van de ruimte die hen wordt geboden. Visitatiepanels worden bij accreditaties betaald en samengesteld door de instelling, wat vragen oproept over hun onafhankelijkheid. En zoals eerder benoemd, kunnen noch de NVAO noch de inspectie ingrijpen zolang er geen sprake is van een juridische overtreding.

Juist in dit krachtenveld ligt een belangrijke, en vaak onderbenutte, rol voor de opleidingscommissies (OC’s). Volgens de WHW dragen zij mede verantwoordelijkheid voor de kwaliteitsborging van de opleiding. Ze hebben niet alleen adviesrecht op het onderwijsprogramma, maar ook instemmingsrecht op het opleiding specifieke deel van de Onderwijs- en Examenregeling (OER). Daarmee kunnen zij jaarlijks invloed uitoefenen op inhoud, toetsing en studeerbaarheid. Juist omdat zij dicht bij de dagelijkse onderwijspraktijk staan, kunnen zij sneller signalen oppikken dan interne of externe audits. Als er binnen de examencommissie onvoldoende zicht is op dekkingsgraad of als een visitatiepanel tekortschiet in kritische beoordeling, is dit precies het moment waarop de OC moet opstaan. Mits goed gefaciliteerd, kunnen zij een permanent ankerpunt van kwaliteit zijn binnen de opleiding, onafhankelijk van accreditatiecycli en formele toezichtlijnen.

OP NAAR EEN SOLIDERE STRUCTUUR
Het huidige accreditatiestelsel biedt in theorie een sluitende controle op de kwaliteit van het hoger onderwijs. Toch laten recente bevindingen van de inspectie zien dat deze structuur kwetsbaar is: de externe controle is niet altijd voldoende, de interne borging is niet overal op orde, en daadwerkelijke interventies zijn beperkt zolang de wet niet te ver wordt overtreden. Dat roept de fundamentele vraag op: volstaat een systeem dat vooral vertrouwt op zelfregie en interne processen?

Juist daarom is het essentieel om bestaande structuren steviger te verankeren. De rol van examencommissies moet worden versterkt, zowel in positie als in expertise. Visitatiepanels moeten transparanter en onafhankelijker functioneren. En vooral: opleidingscommissies verdienen erkenning als structurele speler in het kwaliteitsdebat. Als zij goed gefaciliteerd worden en actief hun verantwoordelijkheid nemen, kunnen zij het ontbrekende schakelpunt vormen dat zorgt voor continuïteit, betrokkenheid en kritisch intern toezicht. Daarin kunnen juist ook constructieve verbeteringen met directe impact ontstaan, sneller dan via externe inspecties of meerjarige accreditatiecycli. Want wie echt wil waken over de waarde van het diploma, doet dit elke dag weer en niet eens in de zes jaar.


Dit artikel is geschreven door Robert Tjalsma namens het bestuur van hbo medezeggenschap